Hoofdstuk 22
adat de resten van de heilige Eulalia waren begraven,
hield de koning een banket in zijn paleis. Aan de tafel
van de koning zetten zich, naast Pere, de kardinaal, het
koningspaar van Mallorca, de koningin van Aragón en de koningin-moeder, de infanten van het koninklijk huis en verscheidene prelaten, in totaal vijfentwintig personen; aan de andere tafels zaten de edelen, en, voor het eerst op een banket van de koning, een groot aantal ridders. Maar niet alleen de koning en zijn gunstelingen vierden de gebeurtenis: in heel Barcelona was het acht dagen feest.
's Ochtends vroeg gingen Arnau en Joan naar de mis en bekeken ze de plechtige processies die onder klokgebeier door de stad trokken. Vervolgens gingen ze, net als iedereen, de straten in en genoten van de steekspelen en toernooien op de plaga del Born, waar edelen en ridders hun bekwaamheid in het oorlog voeren toonden, te voet, gèwapend met hun grote zwaarden, of te paard, waarbij ze elkaar in gestrekte draf aanvielen, hun lans gericht op de tegenstander. De twee jongens keken verrukt naar de nabootsingen van zeeslagen. 'Hier op het land lijken ze veel groter,' zei Arnau tegen Joan, wijzend naar de scheepjes en galeien die de stad op karren doorkruisten, en waarop zeelieden enteringen en gevechten na speelden. Joan keek afkeurend als Arnau wat geld inzette bij het kaarten of dobbelen, maar deed lachend met hem mee aan het kegelen, waarbij de jonge student een ongewone behendigheid aan de dag legde.
Maar wat Joan het fijnste vond, was het luisteren naar de heldendaden van de Catalanen, bezongen door de vele troubadours die naar de stad waren gekomen. 'Dat zijn de kronieken van Jaume I,' zei hij op een keer tegen Arnau, nadat hij de geschiedenis van de verovering van Valencia had beluisterd. 'Dat was de kroniek van Bernat Desclot,' lichtte hij een ander klaar was met de oorlogsverhalen van koning Pere de Grote tijdens de verovering van Sicilië en de veldtocht van de Fransen tegen Catalonië.
'Vandaag moeten we naar de Pla d'en Llull,' zei Joan, toen de processie van die dag ten einde was.
'Waarom?'
'Ik heb gehoord dat daar een Valenciaanse troubadour is die de kroniek van Ramon Muntaner kent.' Arnau keek hem vragend aan. 'Ramon Muntaner is een beroemde kroniekschrijver uit Ampurdan, die de Almogavers aanvoerde ne en Neopatria. Zeven jaar geleden heeft hij de kroniek van die oorlogen geschreven en die is vast interessant... die zal tenminste kloppen.'
Op de Pla d'en Llull, een open gebied tussen de Santa Maria en het Santa Clara-klooster, was het tjokvol. De mensen waren op de grond gaan zitten en zaten te kletsen, zonder hun blik af te wenden van de plaats waar de Valenciaanse troubadour moest verschijnen. Zijn faam was zo groot dat er zelfs een paar edelen op af waren gekomen, met slaven die stoelen voor de hele familie meezeulden. 'Ze zijn er niet,' zei Joan tegen Arnau, toen hij zag hoe zijn broer wantrouwig zocht tussen de edelen. Arnau had hem verteld over de ontmoeting met de Puigs in de Santa Maria. Ze wisten een mooi plaatsje te bemachtigen, vlak bij een groepje bastaixos dat al een tijdje zat te wachten tot de voorstelling zou beginnen. Arnau ging op de grond zitten, nadat hij eerst nog een keer naar de adellijke families had gekeken, die uitstaken boven het gewone volk.
'Je zou moeten leren vergeven,' fluisterde Joan. Een harde blik was het enige antwoord. 'Een goed christen...'
'Joan,' onderbrak Arnau hem, 'ik vergeef het hen nooit. Ik zal nooit vergeten wat die feeks mijn vader heeft aangedaan.'
Op dat moment verscheen de troubadour en de mensen applaudisseerden. Martí de Xativa, een lange, slanke man die zich soepel en elegant bewoog, vroeg met zijn handen om stilte.
'Ik ga jullie het verhaal vertellen hoe en waarom zesduizend Catalanen de Levant hebben veroverd en de Turken, Byzantijnen, Alanen en alle oorlogszuchtige volkeren die te verzetten, hebben overwonnen.'
Op de Pla d'en Llull klonk opnieuw applaus; Arnau en Joan klapten mee.
'Ik zal jullie ook vertellen hoe de keizer van Byzantium onze admiraal Roger de Flor en talloze Catalanen die hij op een feest had uitgenodigd, heeft vermoord...' 'De verrader!' schreeuwde iemand, waarop het publiek in schelden uitbarstte. 'Ik zal jullie tot slot vertellen hoe de Catalanen de dood van hun aanvoerder hebben gewroken en de Levant door het zaaien van dood en verderf op de knieën hebben gekregen. Dit is de geschiedenis van de compagnie Catalaanse Almogavers, die zich het jaar 1305 inscheepten onder leiding van admiraal Roger de Flor...'
De Valenciaan wist zijn publiek te boeien. Hij gesticuleerde, speelde toneel en had twee assistenten die achter hem de scènes die hij vertelde, opvoerden. Ook het publiek moest meespelen.
'Nu zal ik weer over de keizer vertellen,' zei hij, toen hij begon aan het hoofstuk van de dood van Roger de Flor. 'Roger de Flor ging met driehonderd man te paard en duizend man te voet naar Andrinopolis, omdat hij door Miqueli, de zoon van de keizer, was uitgenodigd voor een feest te zijner ere.' Op dat moment richtte de troubadour zich tot een van de best geklede edelen en vroeg hem het podium op te komen om de rol van Roger de Flor te spelen. 'Als je het publiek erbij betrekt,' had zijn meester gezegd, 'dan betalen ze je meer, vooral edelen.' Roger de Flor werd tijdens de zes dagen van zijn verblijf in Andrinopolis voor het oog gevleid door zijn adjudanten, maar op de zevende dag liet Miqueli Girgan roepen, de leider van de Alanen, en Melic, bevelhebber van de Turcopolen, met achtduizend man te paard.
De Valenciaan bewoog onrustig over het toneel. De mensen begonnen weer te roepen, sommige gingen staan en alleen de assistenten konden verhinderen dat ze Roger de Flor te hulp schoten De troubadour zelf vermoordde Roger de Flor, en de edelman liet zich op de grond vallen. De mensen begonnen om wraak te roepen. Dat gaf Joan de gelegenheid om naar Arnau te kijken, die stil stond te staren naar de gevallen edelman. De achtduizend Alanen en Turcopolen vermoordden de dertienhonder Flor hadden vergezeld. De assistenten beroofden elkaar onderling meerdere malen van het leven.
'Er zijn er maar drie ontkomen,' vervolgde de troubadour met luide stem. 'Ramon de Arquer, ridder van Castelló d'Empúries, Ramon de Tous...'
Het verhaal ging verder met de wraak van de Catalanen en de verwoesting van Thracië, Chalcidice, Macedonië en Thessalië. Steeds als de troubadour een van die streken noemde, wensten de burgers van Barcelona elkaar geluk. 'Moge de wraak van de Catalanen je treffen!' schreeuwden ze steeds weer. Ze hadden allemaal met de veroveringen van de Almogavers meegeleefd toen ze in Athene waren aangekomen. Nadat ze Roger Deslaur als kapitein hadden aangesteld en meer dan twintigduizend man hadden gedood, hadden ze ook daar overwonnen, zong de troubadour, en samen met het kasteel van la Sola hadden ze Roger Deslaur de echtgenote van de heer van la Sola tot vrouw gegeven. De Valenciaan zocht een tweede edelman, nodigde hem op het podium en gaf hem een vrouw, de eerste die hij onder het publiek aantrof, en liep met haar naar de nieuwe kapitein.
'En zo,' zei de troubadour, terwijl hij de edelman en de vrouw bij de hand hield, 'werden Thebe en alle plaatsen en kastelen in het land verdeeld, en alle vrouwen werden als echtgenote gegeven aan de mannen van de compagnie Almogavers; de beste mannen kregen de beste vrouwen.'
Terwijl de troubadour de kroniek van Muntaner zong, kozen zijn assistenten mannen en vrouwen uit het publiek en stelden hen in twee rijen tegenover elkaar op. Veel mensen wilden gekozen worden: het was alsof ze in Athene waren, alsof zij de Catalanen waren die de dood van Roger de Flor hadden gewroken. Het oog van de assistenten viel op het groepje bastaixos. Arnau was de enige vrijgezel en zijn kameraden hesen hem overeind en wezen hem aan als kandidaat voor het feest. De assistenten kozen hem uit, tot vreug de van zijn kameraden, die applaudisseerden. Arnau liep naar het podium,
Toen de jongeman zich in de rij Almogavers had opgesteld, stond onder het publiek een vrouw op die haar enorme kastanjebruine ogen gericht hield op de jonge bastaix. De assistenten merkten haar op. Iedereen moest wel naar haar kijken, mooi en jong als ze was, terwijl ze hooghartig eiste dat ze gekozen zou worden. Toen de assistenten naar haar toe kwamen, pakte een slechtgehumeurde oude man haar bij de arm en probeerde haar weer op haar plaats te zetten, met als gevolg dat de mensen begonnen te lachen. Het meisje slaagde erin te blijven staan. De assistenten keken naar de troubadour en die moedigde hen aan; het is niet erg als je iemand vernedert als je daarmee de meerderheid voor je wint, hadden ze hem geleerd, en de meerderheid lachte om de oude man, die, staand nu, aan het meisje stond te trekken.
'Ze is mijn vrouw,' zei hij verwijtend, terwijl hij met een van de assistenten worstelde.
'De overwonnenen hebben geen vrouw,' antwoordde de troubadour uit de verte. 'Alle vrouwen in Athene zijn voor de Catalanen.'
De oude man aarzelde, en de assistenten maakten van het moment gebruik om het meisje mee te nemen en haar onder luid gejuich van het publiek op te stellen in de rij vrouwen.
Terwijl de troubadour doorging met zijn voorstelling, de Atheense vrouwen aan de Almogavers gaf en bij elk huwelijk voor nieuwe vreugdekreten zorgde, keken Arnau en Aledis elkaar in de ogen. 'Hoe lang is het nu geleden, Arnau?' vroeg ze met haar kastanjebruine ogen. 'Vier jaar?' Arnau keek naar de bastaixos, die hem toelachten en aanmoedigden; maar hij vermeed het contact met Joan. 'Kijk me aan, Arnau.' Aledis had niets gezegd, maar haar eis kwam luid en duidelijk tot hem. Arnau ging helemaal op in haar ogen. De Valenciaan nam het meisje bij de hand en liet haar oversteken naar de andere rij. Hij tilde Arnau's hand op en legde die van Aledis op de hand van de bastaix.
Opnieuw klonk er geschreeuw. Alle paartjes stonden in de rij, Arnau en Aledis voorop, met hun gezicht naar het publiek. Het meisje trilde over haar hele lichaam en drukte zachtjes Arnau's hand, terwijl de bastaix met een schuin oog naar de oude man keek, die hem vanuit het publiek doordringend aanstaarde.
'Zo brachten de Almogavers orde in hun leven,' zong de troubadour verder, terwijl hij naar de paartje Athene en daar, in de verre Levant, wonen ze nog steeds, getuigend van Cataloniës grootsheid.'
Op de Pla d'en Llull barstte het applaus los. Aledis trok Arnau's aandacht door in zijn hand te knijpen. Ze keken elkaar aan. 'Neem me, Arnau,' vroegen de kastanjebruine ogen. Opeens voelde Arnau dat zijn hand leeg was. Aledis was verdwenen; de oude man had haar bij de haren vastgegrepen en trok haar onder het gejoel van het publiek mee in de richting van de Santa Maria.
'Een kleinigheidje, meneer,' vroeg de troubadour die op hem toeliep.
De oude man spuwde en bleef Aledis meetrekken.
'Hoer! Waarom deed je dat?'
De oude meesterleerlooier had nog steeds kracht in zijn armen, maar Aledis voelde de klap niet.
'Ik... ik weet het niet. Die mensen, dat geschreeuw; opeens was het alsof ik in de Levant was... Ik kon hem toch niet aan een ander laten geven?'
'In de Levant? Hoer!' De leerlooier pakte een reep leer en Aledis dacht niet langer aan Arnau.
'Alsjeblieft, Pau! Alsjeblieft. Ik weet niet waarom ik het deed. Ik zweer het je. Vergeef me! Ik smeek het je, vergeef me.' Aledis knielde neer voor haar man en boog het hoofd. De reep leer trilde in de hand van de man.
'Je blijft hier thuis, en gaat pas naar buiten als ik het zeg,' zei hij ten slotte.
Aledis zei niets meer en verroerde zich niet tot ze het geluid van de deur naar de straat hoorde.
Vier jaar geleden had haar vader haar uitgehuwelijkt. Omdat Gastó haar geen bruidsschat kon meegeven, was hij de beste partij geweest die hij voor zijn dochter had kunnen krijgen: een oude meesterleerlooier, een weduwnaar zonder kinderen. 'Op een dag zul je erven,' was zijn enige commentaar geweest. Hij vertelde er niet bij dat hij, Gastó Segura, nu de plaats van de meester zou innemen en zijn bedrijf in handen zou krijgen; die details hoefden meisjes niet te kennen, vond hij.
Op de dag van de bruiloft had de oude man zijn jonge vrouw al voor het feest afgelopen was naar de slaapkamer gebracht. Aledis liet zich uitkleden door zijn trillende handen en liet haar borsten kussen door een kwijlende mond. De eerste keer dat de grijsaard haar aanraakte, deed het contact met zijn eeltige, ruwe handen Aledis' huid samentrekken. Vervolgens droeg Pau haar naar bed en kwam op haar liggen, met zijn kleren nog aan, kwijlend, bevend en hijgend. De oude man betastte haar en beet in haar borsten. Hij kneep in haar kruis. Vervolgens begon hij, boven op haar, nog steeds met zijn kleren aan, sneller te hijgen en te bewegen, tot hij met een zucht tot rust kwam en in slaap viel.
De volgende ochtend verloor Aledis haar maagdelijkheid onder een fragiel en zwak lichaam, dat haar onhandig overviel. Ze vroeg zich af of ze behalve weerzin uiteindelijk nog iets anders zou voelen.
Elke keer als Aledis om de een of andere reden naar de werkplaats moest, keek ze naar de leerlingen van haar man. Waarom keken ze haar niet aan? Zij keek wel naar hen. Met haar ogen volgde ze de spieren van de jongens en verlustigde ze zich in de zweetparels die zich op hun voorhoofd vormden, over hun gezicht liepen, langs hun nek vielen en op hun sterke, machtige bovenlichaam terechtkwamen. Aledis' begeerte danste mee op de maat van hun armen terwijl ze hun leer looiden, steeds maar weer... Maar de orders van haar man waren duidelijk geweest: 'Tien zweepslagen voor degene die voor de eerste keer naar mijn vrouw kijkt, twintig bij de tweede keer, en bij de derde keer is het honger geblazen.' Avond aan avond bleef Aledis zich afvragen waar toch het genot bleef waarvan ze haar hadden verteld, het genot waar haar jeugd om vroeg, het genot dat de aftandse echtgenoot aan wie ze haar hadden gegeven haar nooit zou kunnen bezorgen.
Sommige nachten krabde de oude meester haar met zijn ruwe handen, andere nachten dwong hij haar hem te masturberen en andere keren zette hij haar tot haast aan zodat ze klaarlag voordat hij niet meer zou kunnen, en penetreerde hij haar. Daarna viel hij altijd in slaap. Tijdens een van die nachten stond Aledis in stilte op; ze deed haar best om hem niet wakker te maken, maar de oude man ging niet eens verliggen.
Ze liep naar beneden naar de werkplaats. De werktafels die zich in het schemerdonker aftekenden lokten en ze liep ertussendoor terwijl ze haar vingers over de gepolijste bladen liet gaan. Begeren jullie me dan niet? Vinden jullie me niet aantrekkelijk? Terwijl ze tussen de tafels doorliep en haar borsten en heupen streelde, mijmerde Aledis verder over de leerlingen, tot een zachte gloed op de muur in een hoek van de werkplaats haar aandacht trok. Uit een van de dikke planken die de werkplaats scheidden van het slaapvertrek van de leerlingen was een klein oogje gevallen. Aledis keek door het gaatje en liep weg. Ze beefde. Ze stopte het knoestje weer in het gat. Ze waren naakt! Even was ze bang dat haar ademhaling haar zou verraden. Een van hen was zichzelf op zijn matras aan het bevredigen!
'Aan wie denk je?' vroeg degene die het dichtst bij de muur lag. 'Aan de vrouw van de meester?'
De ander antwoordde niet en bleef zijn lid masseren, steeds maar door... Aledis zweette. Onbewust liet ze haar hand naar haar kruis glijden, en terwijl ze keek naar de jongen die aan haar dacht, leerde ze zichzelf genot te verschaffen. Ze explodeerde zelfs nog eerder dan de jonge leerling en liet zich op de grond vallen, met haar rug tegen de muur.
De volgende ochtend liep Aledis voor de tafel van de leerling langs; de begeerte straalde van hem af. Onwillekeurig bleef Aledis staan. Uiteindelijk keek de jongen heel even op. Ze wist dat de jongen zich denkend aan haar had bevredigd en glimlachte.
's Middags werd Aledis naar de werkplaats geroepen. De meester stond haar achter de leerling op te wachten. 'Schat,' zei hij toen ze bij hem stond, 'je weet dat ik niet graag heb dat iemand mijn leerlingen afleidt.'
Aledis keek naar de rug van de jongen. Tien fijne streepjes bloed liepen eroverheen. Ze antwoordde niet. Die nacht ging ze niet naar de werkplaats, de volgende nacht ook niet en de nacht daarop evenmin, maar daarna ging ze weer, avond aan avond, om haar lichaam met de handen van Arnau te strelen. Hij was alleen. Dat hadden zijn ogen haar verteld. Hij moest de hare worden!